
De Woningwet legt de verantwoordelijkheid voor een brandveilig gebruik van een object duidelijk bij jou als gebruiker of eigenaar neer. Daarom heeft de Brandweer Brabant-Noord een ‘checklist brandveilig gebruik gebouw’ opgesteld die je kunt gebruiken als ondersteuning.
Wij hebben de checklist met de vragen, alsook de aanvullende uitleg hieronder voor je uitgewerkt.
Administratieve verplichtingen #
Voor het waarborgen van brandveiligheid binnen je organisatie zijn er administratieve procedures die gevolgd moeten worden. Dit omvat het bijhouden van een logboek, het indienen van een gebruiksmelding en het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Deze stappen zijn essentieel om aan de regelgeving te voldoen en een veilige omgeving te garanderen.
Het logboek #
Een logboek is niet langer verplicht, het is wel een goede manier om de noodzakelijke bescheiden direct beschikbaar te hebben bij een controle. Oftewel hiermee kun je eenvoudig aantonen dat je aan de zorgplicht hebt voldaan zoals bedoeld in artikel 1.16 van het Bouwbesluit. Daarnaast geeft dit een overzicht van de uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden.
VRAAG: Is in het object het logboek aanwezig? (Art. 1.17 BB)
In een logboek kan bijvoorbeeld opgenomen worden:
- Het ontruimingsplan
- Certificaten van constructieonderdelen die behandeld zijn met brandwerende coating
- Certificaten van materialen zoals hout, stoffering, versiering die brandvertragend zijn geïmpregneerd
- De gebruiksvergunning
- Chronologisch overzicht van gehouden ontruimingsoefeningen
- Certificaat van brandveiligheidsinstallaties, zoals blusinstallatie, brandmelders etc.
Tips
- Zorg ervoor dat de brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie regelmatig wordt getest. Dit zorgt voor een efficiënte detectie van brand en een tijdige alarmering van aanwezigen, wat cruciaal is voor een veilige evacuatie.
- Onderhoud van vluchtrouteaanduidingen en noodverlichting is essentieel. Controleer en onderhoud deze systemen jaarlijks om de zichtbaarheid en functionaliteit te garanderen, inclusief het vervangen van lampjes wanneer nodig.
Gebruiksmelding en omgevingsvergunning #
Om te zorgen dat je op een veilige en verantwoorde manier gebruikmaakt van een gebouw, is het belangrijk om te weten of je een gebruiksmelding of omgevingsvergunning nodig hebt. Dit is cruciaal om aan alle wettelijke vereisten te voldoen en risico’s te minimaliseren. Hieronder vind je een overzicht van de situaties waarin deze vereisten van toepassing zijn:
Gebruiksmelding #
Wanneer er een gebruiksmelding moet worden gedaan is vastgelegd in paragraaf 1.5 (artikelen 1.18 t/m 1.22) van het Bouwbesluit 2012.
VRAAG: Is er een gebruiksmelding nodig?
Een gebruiksmelding is verplicht als:
- Er in het gebouw meer dan 50 personen tegelijk verblijven, met uitzondering van woningen en woongebouwen. (Art. 1.18 b)
- Er in het gebouw 5 of meer wooneenheden kamergewijs worden verhuurd. (Art. 1.18 c)
- Er in het gebouw op basis van gebruik is afgeweken van bepaalde artikelen uit het Bouwbesluit, en dit is geaccepteerd door het bevoegd gezag. (Art. 1.18 a)
Gebruiksmelding indienen #
Deze gebruiksmelding moet je indienen via het Omgevingsloket online (www.omgevingsloket.nl). Na de melding kun je nadere voorwaarden opgelegd krijgen van het bevoegd gezag, als deze noodzakelijk zijn voor de brandveiligheid.
Nadat je een gebruiksmelding hebt ingediend, ontvang je van het bevoegd gezag een bevestiging van ontvangst. Dit bewijs geeft de datum aan waarop je melding officieel is ontvangen. Het is belangrijk om te weten dat voor het in behandeling nemen van jouw gebruiksmelding de gemeente geen kosten in rekening mag brengen.
Dit betekent dat er geen extra leges betaald hoeven te worden voor het verwerken van je melding. Dit zorgt ervoor dat je zonder financiële drempels de nodige stappen kunt zetten om de veiligheid binnen je organisatie te waarborgen.
Tip: Een uitgebreide toelichting en stappenplan is terug te vinden op: brandweer.nl – Gebruiksmelding
Omgevingsvergunning #
VRAAG: is er een omgevingsvergunning nodig?
Je hebt een omgevingsvergunning nodig als:
- Je een gebouw bedrijfsmatig gebruikt voor nachtverblijf van meer dan 10 personen. (Art. 2.1 b)
- Je een dagverblijf biedt aan meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar. (Art. 2.2 b)
- Je een dagverblijf biedt aan lichamelijk of verstandelijk gehandicapten. (Art. 2.2 b)
Denk hierbij aan zorginstellingen, kinderdagverblijven, scholen of hotels. Voor niet-bouwwerken is geen omgevingsvergunning nodig, maar wel een gebruiksmelding. Je moet dan een gebruiksmelding doen bij de gemeente en voldoen aan de regels uit het besluit Brandveilig Gebruik en Basishulpverlening Overige Plaatsen (BGBOP).
Let op!
Zelfs als je niet verplicht bent een melding of vergunning aan te vragen, moet je toch voldoen aan de regels uit het Bouwbesluit. Dit is essentieel om te zorgen voor een veilige omgeving voor iedereen die het gebouw gebruikt.
Bereikbaarheid #
Zorg ervoor dat jouw pand (de toegangsweg e.d.) goed bereikbaar is voor hulpdiensten, zodat ze niet gehinderd worden door een hekwerk dat op slot is of geparkeerde autos die in de weg staan. Hier zijn nog enkele belangrijke vragen die je moet kunnen beantwoorden:
VRAGEN:
- Als je pand meer dan 10 meter van de openbare weg ligt, is er dan een toegangsweg die groot genoeg is voor vrachtwagens, inclusief brandweervoertuigen? (Art. 6.37 BB)
- Als er een speciale opstelplaats voor de brandweer is, is deze altijd toegankelijk zijn? De brandweer moet hier gemakkelijk hun voertuig kunnen parkeren. (Art. 6.38 BB)
- Zijn hekwerken tussen jouw pand en de openbare weg snel en makkelijk te openen? (Art. 6.37 BB)
- Is ervoor gezorgd dat het brandweerpaneel en de sleutelkluis bij de brandweeringang altijd toegankelijk zijn? (6.36 BB)
- Zijn sleutels of pasjes in de kluis vervangen als het toegangscontrolesysteem verandert? (Art. 6.36 BB)
Zorg dat de sleutelkluis altijd up-to-date is #
Het kan voorkomen dat sloten of pasjes moeten worden vervangen. Denk aan situaties zoals het verlies van sleutels of de installatie van een (nieuw) toegangscontrolesystemen met pasjes. Het is van groot belang dat in dergelijke gevallen ook de sleutels of pasjes in de sleutelkluis worden vervangen. Dit om te voorkomen dat de brandweer ondanks de aanwezigheid van een sleutelkluis niet naar binnen kan.
Gemeenten werken samen met waterleidingbedrijven om ondergrondse brandkranen rond de openbare wegen te plaatsen. Deze zijn essentieel voor bluswerkzaamheden. Soms kan het echter gebeuren dat de bluswatervoorzieningen niet toereikend zijn vanwege de grootte of locatie van een bepaald object. In dergelijke gevallen moet er op het eigen terrein een alternatieve bluswatervoorziening zijn, zoals een ondergrondse brandkraan, een geboorde put, een open waterbron, enzovoort.
VRAAG: Zijn bluswaterwinplaatsen vrij van obstakels, zichtbaar, bereikbaar en klaar voor gebruik? (Art. 6.30 BB)
De gemeente heeft met het waterleidingbedrijf voor de bluswaterwinplaatsen ondergrondse brandkranen geplaatst in en om de openbare weg.
Het is cruciaal dat deze brandkranen en bluswaterwinplaatsen altijd direct klaar zijn voor gebruik. Dit betekent dat je maatregelen moet treffen om te voorkomen dat ze geblokkeerd worden door bijvoorbeeld opslag of geparkeerde auto’s.
De verantwoordelijkheid om te beoordelen of er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn, ligt bij het bevoegde gezag, meestal de gemeente. Zij beslissen of de aanwezige voorzieningen adequaat zijn voor de betreffende locatie en het pand.
Brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie #
Het doel van een brandmeldinstallatie is dat een brand zo snel mogelijk wordt ontdekt en gemeld, zodat de ontvluchting van de in het gebouw aanwezige personen direct na de ontdekking van de brand op gang kan worden gebracht. Zie ook brandmeldinstallaties.
VRAGEN:
- Is in jouw gebouw de juiste brandmeldinstallatie aanwezig? (Art. 6.20 BB)
- Is bij de brandmeldinstallatie ook een ontruimingsalarminstallatie aanwezig? (Art. 6.23 BB)
Als je een brandmeldinstallatie in je gebouw hebt, is het belangrijk om te controleren of er ook een ontruimingsalarminstallatie aanwezig is, zoals voorgeschreven in Artikel 6.23 van het Bouwbesluit. De aanwezigheid van een ontruimingsalarminstallatie die gekoppeld is aan de brandmeldinstallatie is cruciaal voor de veiligheid.
Deze ontruimingsalarminstallatie zorgt ervoor dat personen in het gebouw snel gewaarschuwd worden bij brand, waardoor ze meer tijd hebben om veilig het pand te verlaten.
VRAAG: Is bij aanwezigheid van een brandmeldinstallatie er een ontruimingsplan? (Art. 6.23 BB)
Bij het opstellen van een ontruimingsplan, dat ook verplicht is bij een brandmeldinstallatie volgens Artikel 6.23, kan de NEN8112 norm als leidraad dienen. Dit plan moet gedetailleerd aangeven hoe de ontruiming bij brand of andere noodsituaties moet verlopen.
Een ander belangrijk aspect van veiligheid is de aanwezigheid van een panieksluiting op vluchtdeuren, vooral als er meer dan 100 personen op een vluchtdeur zijn aangewezen. Een panieksluiting zorgt ervoor dat de deur in geval van nood snel en eenvoudig geopend kan worden, wat essentieel is voor een efficiënte en veilige ontruiming.
Vluchtwegen / uitgangen #
In gebouwen waar mensen aanwezig zijn, is het van belang dat vluchtdeuren altijd direct en zonder sleutel geopend kunnen worden in geval van nood.
VRAGEN:
- Zijn ingangen, (nood-) uitgangen en vluchtwegen tot aan de openbare weg vrij van obstakels? (Art. 7.16 BB) Denk bijvoorbeeld ook aan gordijnen die meedraaien in de vluchtrichting en daardoor de vluchtgang niet hinderen.
- Zijn vluchtdeuren, tijdens het gebruik, niet op slot en over de volledige breedte te openen zonder dat gebruik gemaakt wordt van losse voorwerpen? (Art. 7.12 BB)
De regels voor deze vluchtdeuren zijn als volgt:
- Direct te openen: Alle deuren die gebruikt worden voor vluchtroutes mogen niet op slot zijn en moeten zonder sleutel of ander los voorwerp geopend kunnen worden. Een draaiknopcilinder, waarmee de deur direct geopend kan worden, is wel toegestaan.
- Toegankelijkheid van de grendel: De grendel van de deur moet eenvoudig te bereiken zijn. Dit betekent dat de grendel zich niet op een moeilijk bereikbare plaats mag bevinden, zoals helemaal boven- of onderaan de deur.
- Panieksluiting: Voor deuren waarbij meer dan 100 personen op de vlucht zijn aangewezen, is een panieksluiting vereist. Deze deuren moeten open kunnen gaan door lichte druk in de vluchtrichting. Deuren voor minder dan 100 personen kunnen een draaiknopcilinder hebben.
- Openen in vluchtrichting: De deuren in vluchtroutes moeten in de richting van de vluchtstroom openen. Voor de manier waarop de deur vanaf de andere kant geopend wordt, zijn geen specifieke eisen.
Uitzonderingen kunnen gelden voor deuren in vluchtroutes die leiden naar ruimten voor het insluiten van personen. In deze gevallen is het raadzaam om contact op te nemen met de gemeente of brandweer voor specifieke richtlijnen.
Vluchtrouteaanduidingen #
Vluchtrouteaanduidingen in gebouwen zijn essentieel om iedereen, vooral diegenen die minder bekend zijn met de omgeving, duidelijk te maken hoe ze veilig kunnen ontsnappen in geval van nood. Deze aanduidingen zijn vooral belangrijk als oriëntatiehulp in situaties van rook of duisternis, zodat mensen snel een veilige uitgang of een veilig gebied kunnen bereiken.
VRAGEN:
- Zijn de vluchtrouteaanduiding en noodverlichting in orde? (Art. 6.24/6.3 BB)
- Is de vluchtrouteaanduiding goed zichtbaar? (Art 6.24 BB)
- Zijn ruimten voor meer dan 75 personen, en ruimten waardoor vervolgens gevlucht wordt, voorzien van noodverlichting? (Art. 6.3 BB)
- Wanneer noodverlichting in het pand aanwezig is, is de vluchtrouteaanduiding ook verlicht en is de verlichting aangesloten op een noodstroomvoorziening? (Art 6.24 BB)
Een praktisch voorbeeld #
In een afgesloten klein kantoor is het meestal niet nodig om vluchtrouteaanduidingen te plaatsen. Maar in gemeenschappelijke ruimtes zoals gangen of grote kantoortuinen is dit wel essentieel. Hierdoor wordt vanuit individuele kantoren een duidelijke en veilige route naar buiten aangegeven.
Wat betreft de normen en voorschriften #
De NEN-EN-ISO 7010 reguleert de kleuren en symbolen (pictogrammen) die gebruikt moeten worden voor vluchtroute-aanduidingen. De NEN-EN 1838 richt zich vooral op de zichtbaarheid van noodverlichting en stelt eisen aan deze aspecten. Deze normen specificeren echter niet de exacte verlichtingssterkte voor de vluchtrouteaanduidingen zelf. In bepaalde situaties kunnen pictogramstickers volstaan, mits ze voldoende worden verlicht door externe lichtbronnen om aan de zichtbaarheidseisen te voldoen.
Tip: De vluchtrouteaanduiding moet op een duidelijk waarneembare plaats zijn aangebracht.
VRAAG: Zijn deuren die naar een overdruktrappenhuis leiden voorzien van een sticker hard duwen? (Art 6.25 BB)
Wanneer een overdruktrappenhuis op overdruk staat (dit gebeurt automatisch bij brand), is de weerstand om de deuren te openen groter dan normaal. Om te voorkomen dat vluchtende personen extra weerstand ervaren, waardoor ze denken dat de deur op slot is en teruggaan, moet dit op de deur staan met een sticker “Hard duwen” .
Het is cruciaal dat automatische deuren in geval van stroomuitval automatisch openen. Dit zorgt ervoor dat mensen die het gebouw ontvluchten altijd een uitweg hebben.
VRAAG: Zijn automatische deuren of deuren met een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole bij een brand door iedereen te gebruiken? (Art 6.25 BB)
Daarnaast moeten toegangs- en uitgangscontrolesystemen zo ontworpen zijn dat ze zonder sleutel geopend kunnen worden. Dit kan bereikt worden door de brandmeldinstallatie te koppelen aan deze deuren, zodat ze automatisch ontgrendelen in geval van brand. Als alternatief moet er duidelijk aangegeven zijn hoe de deur handmatig ontgrendeld of geopend kan worden, zoals door het activeren van een groene knop die direct bij de deur geplaatst is.
Vluchtrouteaanduidingen zijn ook belangrijk. Deze moeten duidelijk de weg wijzen naar een ander brandcompartiment of naar buiten, naar een veilige plaats. Deze voorzieningen zorgen ervoor dat in geval van nood, alle aanwezigen in het gebouw snel en veilig kunnen ontsnappen.
VRAAG: Zijn deuren die dienstdoen als nooduitgang naar buiten, vanaf buiten gezien, voorzien van het opschrift nooddeur vrijhouden of Nooduitgang? (Art 6.25 BB)
Met het opschrift wordt voor iedereen duidelijk dat deze deur/uitgang moet worden vrijgehouden, zodat er – in geval van een calamiteit – onmiddellijk gebruik van gemaakt kan worden.
Let op! Het betreft hier alleen deuren die uitsluitend voor vluchtroutes worden gebruikt. Het opschrift nooddeur vrijhouden of Nooduitgang, doe je volgens NEN.
VRAAG: Is in een ruimte die bestemd is om te worden verduisterd tijdens het gebruik door meer dan 50 personen oriëntatieverlichting aanwezig? (Art. 6.5 BB)
Met name in bioscopen en theaters is het gebruikelijk om de normale verlichting te verlagen of uit te schakelen. Om toch veilig te kunnen vluchten in het donker is oriëntatieverlichting nodig. Bij oriëntatieverlichting kan je denken aan het verlichten van het gangpad en traptreden naar een uitgang.
VRAAG: Zijn doorvoeringen van kabels, leidingen of andere doorvoeringen in een brand- en/of rook-werende scheiding op adequate wijze uitgevoerd en aanwezig? (Art. 1.16 BB)
In de bouwvergunning van een gebouw zijn verschillende zones aangegeven, zoals brandcompartimenten, sub-brandcompartimenten en beschermde sub-brandcompartimenten. Deze indeling is bedoeld om de verspreiding van brand binnen een gebouw te beperken. Door de grootte van de brand te beperken, blijft deze beheersbaar voor de brandweer.
Een voorbeeld van een brandcompartiment kan zijn: elke afzonderlijke hotelkamer, elke gevangeniscel, gemeenschappelijke verblijfsruimten in een zorginstelling (tot 500 m²), elke grote woning of elk kinderdagverblijf met slaapruimtes.
Een sub-brandcompartiment is een gebied binnen een gebouw dat speciaal is ontworpen om de verspreiding van rook te beperken. Dit is belangrijk omdat het snel verspreiden van rook in een gebouw het vluchten kan bemoeilijken of zelfs onmogelijk kan maken. Bij het ontwerpen van deze compartimenten wordt rekening gehouden met loopafstanden en de aanname dat mensen ongeveer 30 seconden hun adem kunnen inhouden tijdens een vluchtpoging. Hierdoor blijft een veilige ontsnapping mogelijk, zelfs als er rookontwikkeling is.
VRAAG: Zijn deuren in een brand- en/of rook-werende scheiding volledig gesloten middels een deurdranger of sluiten deze automatisch bij brand? (Art. 6.26/7.3 BB)
Om de verspreiding van brand en rook in een gebouw te voorkomen, is het essentieel dat deuren in compartimentscheidingen gesloten zijn. Echter, in de dagelijkse praktijk kan het onhandig zijn als deze deuren voortdurend gesloten moeten blijven, bijvoorbeeld wanneer er regelmatig mensen doorheen moeten. Het is daarom niet ongebruikelijk dat deze deuren open worden gehouden met bijvoorbeeld wiggen, spietjes of haakjes.
Het probleem hierbij is dat tijdens een brand, een openstaande deur zijn functie als brand- en rookbarrière niet kan vervullen. Dit is niet toegestaan volgens de brandveiligheidsvoorschriften.
Een oplossing hiervoor is het gebruik van kleefmagneten op de deuren. Deze magneten houden de deur tijdens normaal gebruik open, maar bij het activeren van het brandalarm worden ze automatisch uitgeschakeld. Hierdoor sluit de deur zichzelf, zonder dat menselijk ingrijpen nodig is. Zo kunnen de deuren normaal open blijven staan voor gemakkelijke doorgang, maar sluiten ze automatisch om als een effectieve barrière bij een brand.
Door rookmelders aan beide zijden van de constructie aan te brengen, ontgrendelen de kleefmagneten automatisch bij alarmering. Of dit wordt door de brandmeldinstallatie met volledige bewaking gedaan (indien deze in het pand aanwezig is).
De constructieonderdelen van een gebouw, zoals de staalconstructie en hangend textiel, moeten voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit op het gebied van brandveiligheid. Soms voldoet het oorspronkelijke materiaal niet aan deze eisen, maar kan het met speciale behandelingen toch geschikt gemaakt worden voor gebruik.
Een voorbeeld hiervan is het impregneren van brandbaar afwerkingsmateriaal om het minder brandgevoelig te maken. Ook kunnen stalen constructieonderdelen behandeld worden met een speciale coating die bij verhitting opzwelt en daarmee extra bescherming biedt tegen brand.
VRAAG: Zijn onderdelen met een brandwerende behandeling voorzien van een geldig certificaat? (Art. 1.17 en 7.4 BB)
Het is belangrijk om deze behandelde onderdelen regelmatig te laten controleren, aangezien de effectiviteit van deze beschermende middelen over tijd kan afnemen. De leverancier of een gespecialiseerd bedrijf kan adviseren over de frequentie en wijze van deze controles.
Certificering van deze materialen en behandelingen garandeert dat ze aan de vereiste veiligheidsnormen voldoen. Regelmatige inspectie en onderhoud zorgen ervoor dat de brandveiligheid van het gebouw gewaarborgd blijft.
Blusmiddelen #
Het Bouwbesluit schrijft per gebruiksfunctie van een gebouw voor welke en hoeveel blusmiddelen aanwezig moeten zijn. Dit gaat vaak over kleine blusmiddelen, zoals brandslanghaspels en brandblussers. Daarnaast bestaan er automatische blusinstallaties, zoals sprinklerinstallaties en watermistsystemen, waar geen menselijk handelen voor vereist is in het geval van brand. Zie ook brandblusmiddelen.
VRAAG: Zijn de benodigde blusmiddelen aanwezig in het pand? (Art. 6.28/6.31 BB)
De bouwvergunning van een gebouw specificeert of het uitgerust moet zijn met brandslanghaspels of handbrandblussers. Deze voorzieningen stellen je in staat om zelfstandig een beginnende brand te blussen.
Als er geen brandslanghaspels vereist zijn, is het belangrijk dat er voldoende draagbare blustoestellen beschikbaar zijn. Het is essentieel om te weten dat niet alle branden met water geblust kunnen worden. Bijvoorbeeld, voor het blussen van vloeistofbranden of branden waarbij elektriciteit betrokken is, zijn schuim- of CO2-blussers nodig. In elke keuken en op elke gang van het gebouw moet er een handbrandblusser aanwezig te zijn voor snelle actie in geval van brand.
Een praktische tip m.b.t. brandslanghaspels
Als je gebouw alleen is uitgerust met brandslanghaspels, controleer dan of de brandslang alle delen van het pand kan bereiken. Als je merkt dat sommige gebieden niet bereikbaar zijn met de slang, is het aan te raden om contact op te nemen met de gemeente om samen naar een passende oplossing te zoeken. Zo zorg je ervoor dat alle delen van het gebouw adequaat beschermd zijn tegen brandgevaar.
VRAAG: Zijn blusmiddelen bereikbaar, gekeurd, gebruiksklaar, zichtbaar of gemarkeerd met pictogram? (Art 1.16 en 6.31 BB)
Om te garanderen dat de blusmiddelen ook werken moeten blusmiddelen gekeurd worden en een sticker hebben met eendatum erop van de laatste controle.
- Handblussers worden minimaal elke 2 jaar gecontroleerd.
- Brandslanghaspels moeten elk jaar opnieuw worden gekeurd.
Blusmiddelen die niet duidelijk in het zicht hangen worden aangeduid met een pictogram, zodat iedereen deze kan vinden.
Bekleding, stoffering en versiering #
Bij bekleding, stoffering en versiering in een gebouw gaat het om materialen die worden gebruikt om ruimtes aan te kleden of te decoreren, zoals gordijnen, tapijten, en wand- of plafondversieringen. Deze materialen kunnen van invloed zijn op de brandveiligheid van een gebouw.
VRAAG: Is een vrije hoogte van 2,5 meter onder de versiering aanwezig? (Art. 7.4 BB)
Wanneer in een ruimte meer dan 50 personen aanwezig kunnen zijn mag versiering geen belemmering vormen voor het vluchten. Deze moet hoger dan 2,5 meter aangebracht zijn.
Uitzonderingen zijn wanneer deze:
- Onbrandbaar is.
- Een ondergeschikte bijdrage levert aan brandgevaar.
- Zich bevindt boven een gedeelte van de vloer waar zich geen personen kunnen staan of zitten.
VRAAG: Is de versiering aantoonbaar brandvertragend? (Art. 7.4 BB)
Het is van belang dat de versiering in een gebouw brandvertragende eigenschappen heeft, zoals gespecificeerd in artikel 7.4 van het Bouwbesluit. Een aankleding wordt als veilig beschouwd in termen van brandgevaar als deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
- De materialen moeten een korte na-vlamduur hebben, niet langer dan 15 seconden, en een nagloeiduur van maximaal 60 seconden.
- De aankleding mag slechts een ondergeschikte bijdrage leveren aan het brandgevaar in het gebouw.
- De materialen moeten onbrandbaar zijn, volgens de norm NEN 6064.
- De aankleding moet voldoen aan brandklasse A1, conform NEN-EN-normen.
- De aankleding moet voldoen aan de eisen die gesteld worden aan constructieonderdelen in afdeling 2.9 van het Bouwbesluit.
VRAGEN:
- Geeft de versiering bij brand geen druppelvorming? (Art 7.15BB)
- Is de versiering opgehangen met metaaldraad? (Art 7.15 BB)
Bij het inrichten en versieren van gebouwen is het essentieel om te zorgen dat deze voldoen aan bepaalde brandveiligheidsnormen. Dit betreft ook de versieringen en de materialen die voor plafonds gebruikt worden.
- Druppelvorming bij brand: Artikel 7.15 van het Bouwbesluit stelt dat versieringen geen druppelvorming mogen veroorzaken bij brand. Dit is belangrijk omdat smeltende of druppelende materialen extra gevaar kunnen vormen tijdens een brand, zowel door brandwonden als door het verspreiden van het vuur.
- Bevestiging versiering: De versiering moet bevestigd worden met metaaldraad, zoals vereist door artikel 7.15 van het Bouwbesluit. Dit voorkomt dat de versiering naar beneden valt in geval van brand, wat kan leiden tot verwondingen of het blokkeren van vluchtwegen.
VRAAG: Is onder het plafond geen ander glas aanwezig dan veiligheidsglas of draadglas? (Kruiswapening 16 mm.) (Art 7.15 BB)
Onder het plafond mag alleen veiligheidsglas of draadglas (met een kruiswapening van 16 mm) gebruikt worden, conform artikel 7.15 van het Bouwbesluit. Dit voorkomt het risico op snijwonden door het breken van glas tijdens een brand, aangezien gewoon glas gevaarlijke scherven kan opleveren.
VRAGEN:
- Is textiel, folie, papier in horizontale toepassing onderspannen met metaaldraad op een onderlinge afstand van ten hoogste 0,35 meter of kruislings met een maximale maaswijdte van 0,7 meter? (Art 7.15 BB)
- Zijn ballonnen in een ruimte niet met een brandbaar gas gevuld? (Art. 7.4 BB)
- Worden lichtspots en andere warmtebronnen vrijgehouden van stoffering / versiering? (Art. 7.4 BB)
Bij het inrichten van een ruimte met textiel, folie, papier en andere decoratiematerialen is het belangrijk om aan de brandveiligheidseisen te voldoen, zoals beschreven in het Bouwbesluit.
- Bevestiging textiel, folie en/of papier: Voor textiel, folie, en papier dat horizontaal wordt toegepast, geldt volgens artikel 7.15 van het Bouwbesluit dat het onderspannen moet zijn met metaaldraad. Dit dient te gebeuren op een onderlinge afstand van maximaal 0,35 meter, of kruislings met een maximale maaswijdte van 0,7 meter. Dit is om te voorkomen dat bij brand het materiaal naar beneden valt en een gevaar vormt voor aanwezigen.
- Gebruik van ballonnen: Ballonnen dienen niet met een brandbaar gas gevuld te zijn wanneer ze in een ruimte gebruikt worden. Dit vermindert het risico op brandgevaar, aangezien brandbare gassen in ballonnen kunnen bijdragen aan de verspreiding van vuur.
- Veilige afstand tot lichtspots en andere warmtebronnen: Decoratiematerialen zoals stoffering en versiering moeten vrijgehouden worden van spots en andere warmtebronnen. Apparatuur die meer dan 90 graden Celsius uitstraalt, mag niet in direct contact komen met deze materialen, tenzij de bekleding onbrandbaar is. Dit voorkomt dat de hitte van de apparatuur de decoratiematerialen kan ontsteken.
Opstelling en inventaris #
Bij het inrichten van een ruimte is het belangrijk om rekening te houden met de veiligheid van de aanwezigen, vooral wat betreft de opstelling van stoelen en tafels. Dit zorgt ervoor dat bij een noodsituatie mensen snel en veilig het gebouw kunnen verlaten.
VRAAG: Is de opstelling van stoelen/tafels conform het opstellingsplan? (Art 7.13 BB)
Volgens artikel 7.13 van het Bouwbesluit moet de opstelling van stoelen en tafels conform het opstellingsplan zijn. Dit plan bepaalt de normen om ervoor te zorgen dat er voldoende doorstromingscapaciteit is in ruimtes waar veel personen aanwezig zijn.
De belangrijkste eisen van een opstellingsplan #
- Vloeroppervlakte per persoon: Er moet voldoende ruimte zijn voor elke aanwezige persoon, afhankelijk van of ze een zitplaats hebben en of de inventaris kan verschuiven of omvallen:
- Minimaal 0,25 m² per staande persoon.
- Minimaal 0,30 m² per zittende persoon als de inventaris niet kan verschuiven.
- Minimaal 0,50 m² per zittende persoon als de inventaris wel kan verschuiven.
- Ruimte tussen rijen stoelen/tafels: Er moet minimaal 0,45 m vrije ruimte zijn tussen de rijen om een vluchtroute te garanderen.
- Maximaal aantal zitplaatsen per rij: Afhankelijk van het aantal zitplaatsen en de aanwezigheid van gangpaden:
- Maximaal 8 zitplaatsen in rijen grenzend aan één gangpad.
- Bij een rij tot 32 zitplaatsen moeten aan beide zijden gangpaden zijn van minimaal 0,60 m breed.
- Bij een rij voor meer dan 50 personen moeten de gangpaden aan beide zijden minimaal 1,10 m breed zijn en moet er meer dan 0,2 m vrije doorgang tussen de rijen zijn.
VRAGEN:
- In ruimten met meer dan 100 zitplaatsen, waar meer dan 4 rijen met 4 zitplaatsen aanwezig zijn, zijn daar de zitplaatsen gekoppeld of aan de vloer bevestigd? (Art 7.13 BB)
- Vormen obstakels zoals bijv. kinderzitjes bij inklapstoeltjes geen gevaar bij de ontvluchting? (Art 7.16 BB)
Wanneer je een ruimte inricht waar veel mensen samenkomen, is het essentieel om de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen, vooral in situaties waar snel geëvacueerd moet worden. Hierbij spelen de opstelling en bevestiging van zitplaatsen een belangrijke rol.
- Vaste zitplaatsen: In ruimten met meer dan 100 zitplaatsen en waar meer dan vier rijen met elk vier zitplaatsen aanwezig zijn, moeten de stoelen aan elkaar gekoppeld of stevig aan de vloer bevestigd zijn. Dit voorkomt dat stoelen verschuiven of omvallen tijdens een evacuatie, wat de vluchtroutes kan blokkeren.
- Veilig gebruik van kinderzitjes: Daarnaast stelt artikel 7.16 van het Bouwbesluit dat eventuele obstakels, zoals kinderzitjes bij inklapbare stoelen, geen gevaar mogen opleveren voor de veilige ontvluchting. Kinderzitjes kunnen ervoor zorgen dat een stoel niet meer kan inklappen, waardoor de volledige vluchtbreedte beperkt wordt. Dit kan de snelheid waarmee mensen kunnen vluchten negatief beïnvloeden. Daarom is het belangrijk om ervoor te zorgen dat zitplaatsen met kinderzitjes geen hindernis vormen in geval van nood.
Ruimten met stands, kramen, schappen, podia en andere inrichtingselementen #
Bij het organiseren van evenementen of het inrichten van publieke ruimtes waar stands, kramen, schappen, podia en andere inrichtingselementen worden gebruikt, is het cruciaal om de veiligheid en toegankelijkheid te waarborgen. Dit houdt in dat alle elementen moeten voldoen aan brandveiligheidsnormen en dat de vluchtroutes vrij van obstakels zijn.
VRAAG: Zijn de inrichtingselementen in publiek toegankelijke ruimten aantoonbaar brandveilig? (Art 7.5 BB)
Alle inrichtingselementen in publiek toegankelijke ruimten moeten aantoonbaar brandveilig zijn. Dit houdt in dat de gebruikte materialen niet snel moeten bijdragen aan de ontwikkeling van een brand en geen letselrisico moeten opleveren bij brand.
De elementen zijn brandveilig als ze:
- Onbrandbaar zijn volgens NEN 6064.
- Voldoen aan brandklasse A1, zoals vastgesteld in NEN-EN.
- Een minimale dikte van 3,5 mm hebben en voldoen aan brandklasse D (NEN/klasse 4, NEN 6065).
- Dunner zijn dan 3,5 mm en volledig verlijmd zijn met een materiaal dat voldoet aan bovenstaande eisen.
VRAAG: Zijn de gangpaden tussen de inrichtingselementen over een breedte van minimaal 1,1 meter vrij van obstakels? (Art 7.14 BB)
Gangpaden tussen inrichtingselementen minimaal 1,1 meter breed moeten zijn en vrij van obstakels. Dit garandeert voldoende door- en uitstroomcapaciteit voor veilige evacuatie.
VRAAG: Is voor elke uitgang een vrij oppervlak aanwezig net zo groot als de uitgang? (Art 7.14 BB)
Volgens artikel 7.14 van het Bouwbesluit moet voor elke uitgang een vrij oppervlak aanwezig zijn dat net zo groot is als de uitgang zelf. Dit zorgt voor een goede doorstroming en vergemakkelijkt een efficiënte en veilige ontruiming in geval van nood.
Brandgevaarlijke stoffen #
Bij het opslaan en hanteren van brandgevaarlijke stoffen in een gebouw of evenementen locatie is het belangrijk om de veiligheidsvoorschriften strikt na te leven. Dit gaat over het correct opslaan van gevaarlijke stoffen en het naleven van de maximale toegestane hoeveelheden.
VRAGEN:
- Is de totale hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen niet meer dan 100 kg/l., als bedoeld in tabel 7.6, aanwezig in deugdelijke verpakking? (Art 7.6 BB)
- Als er meer dan 100 kg/liter aan gevaarlijke stoffen aanwezig is, is dit dan conform de milieuvergunning/-melding toegestaan? (Art 7.6 BB)
- Volgens het Bouwbesluit mag de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen in deugdelijke verpakking niet meer zijn dan 100 kg/liter. Dit houdt in dat alle gevaarlijke stoffen, waaronder ontvlambare vloeistoffen en gassen, op een veilige en verantwoorde wijze moeten worden opgeslagen binnen deze limiet.
- Als er een grotere hoeveelheid dan 100 kg/liter aan gevaarlijke stoffen aanwezig is, moet dit conform zijn met de milieuvergunning of -melding. Dit houdt in dat opslag van grotere hoeveelheden alleen toegestaan is met expliciete toestemming van bevoegde autoriteiten zoals de gemeente, provincie of rijksoverheid. Dit geldt ook voor specifieke stoffen zoals gasflessen (maximaal 115 liter) en dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 55°C tot een hoeveelheid van 1000 liter.
Het is belangrijk om te onthouden dat in gebieden waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, het gebruik van open vuur en roken strikt verboden is. Dit moet duidelijk worden aangegeven met het bijbehorende symbool om het risico op brand of explosie te minimaliseren.
VRAAG: Zijn brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen zodanig opgeslagen dat geen gevaarlijke situatie ontstaat naar een aanwezig of te bouwen gebouw op een aangrenzend perceel of een speeltuin, kampeerterrein of opslag voor gevaarlijke stoffen? (Art 7.7 BB)
Om een brandveilige opslag te waarborgen, moeten de volgende criteria in acht worden genomen:
- De warmtestraling bij brand moet minder zijn dan 15 kW/m² op de doelgevel of de erfgrens.
- Toegang moet mogelijk zijn vanaf twee tegenoverliggende zijden van de opslagplaats.
- Als een zijde van de opslagplaats langer is dan 40 meter, moet er ook een toegangsmogelijkheid voor de brandweer zijn.
- Een adequate bluswatervoorziening moet beschikbaar zijn, met een capaciteit van minimaal 90 m³ per uur, gedurende 4 uur.
VRAGEN:
- Is er een verbod op roken en open vuur aanwezig in ruimten waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of waar hiermee wordt gewerkt? (Art 7.2 BB)
- Is het verbod op roken en open vuur met het juiste symbool aangegeven? (Art 7.2 BB)
In ruimtes waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of verwerkt, moet een strikt verbod op roken en open vuur gelden. Dit verbod moet duidelijk zichtbaar zijn en aangegeven worden met de juiste symbolen. Deze maatregel is essentieel om het risico op brand of explosie te verlagen en de veiligheid van iedereen in het gebied te waarborgen.
Toestellen en installaties #
Bij het beheer van gebouwen is het essentieel om aandacht te besteden aan de veiligheid van toestellen en installaties, vooral met betrekking tot brandveiligheid en het voorkomen van gevaarlijke situaties.
VRAAG: Wordt de elektriciteit dusdanig gebruikt dat dit geen gevaar oplevert voor brand? (Art 7.10 BB)
De toepassing van elektriciteit moet zodanig zijn dat er geen brandgevaar ontstaat. Dit houdt in dat elektrische apparaten volgens de Warenwet veilig moeten zijn en dat het gebruik van snoeren en verlichtingsarmaturen verantwoord moet gebeuren.
Tip: Zorg ervoor dat verlengsnoeren helemaal uitgerold zijn en alleen gebruikt worden voor het vermogen dat zij aankunnen.
VRAGEN:
- Wanneer het totale nominale vermogen aan verbrandingstoestellen meer dan 130 kw is, mogen hier geen brandbare goederen opgeslagen of opgesteld zijn. (Art 7.8 BB)
- Is voor een aanwezig verbrandingstoestel de toevoer van lucht en afvoer van rookgassen voldoende aanwezig? (Art 7.9 BB)
- Als het totale nominale vermogen van verbrandingstoestellen meer dan 130 kW is, moeten brandbare materialen uit de buurt van deze toestellen worden gehouden om brandgevaar te voorkomen.
- Zorg ook voor voldoende luchttoevoer en effectieve afvoer van rookgassen bij verbrandingstoestellen, om het risico op koolmonoxidevergiftiging te verminderen. Regelmatige inspectie door een erkend installateur en het plaatsen van koolmonoxidemelders zijn effectieve preventieve maatregelen.
VRAAG: Is de afvoer van rook doeltreffend gereinigd, zodat deze geen gevaar oplevert voor de veiligheid van personen? (Art 7.9 BB)
De rookafvoer moet regelmatig en doeltreffend worden gereinigd, om ophoping van brandbare stoffen te voorkomen en de veiligheid te waarborgen. Bij gebruik van een kachel, open haard of andere verbrandingsbronnen is het aan te raden de schoorsteen minstens één keer per jaar te laten vegen. Bij intensief gebruik doe je dit twee keer per jaar.
Gelijkwaardigheid #
Bij het beheren van gebouwen kunnen soms unieke situaties ontstaan waarbij standaardvoorschriften uit het Bouwbesluit niet haalbaar zijn. In dergelijke gevallen kan een beroep worden gedaan op het principe van ‘gelijkwaardigheid’, waarbij alternatieve oplossingen worden toegepast die dezelfde mate van veiligheid bieden als de originele voorschriften.
HIerbij is het essentieel dat dergelijke gelijkwaardige oplossingen zorgvuldig worden gedocumenteerd en regelmatig worden beoordeeld om te garanderen dat ze blijven voldoen aan de vereiste veiligheidsnormen.
VRAAG: Is er afgeweken van een voorschrift uit het Bouwbesluit met een oplossing die eenzelfde mate van brandveiligheid biedt als bedoeld met het betrokken voorschrift? (Art 1.3 BB)
Als het niet haalbaar is om aan een specifiek voorschrift van het Bouwbesluit te voldoen, is het toegestaan om hiervan af te wijken mits het alternatief dezelfde mate van veiligheid biedt. De verantwoordelijkheid ligt bij de gebruiker of beheerder van het gebouw om aan het bevoegd gezag aannemelijk te maken dat de alternatieve oplossing inderdaad gelijkwaardig is. De gebruiker heeft de vrijheid om zelf de onderbouwing van deze gelijkwaardigheid aan te dragen.
VRAAG: Is door de eigenaar of de persoon die hiervoor is aangewezen aan te tonen dat de bedoelde gelijkwaardige oplossing in stand wordt gehouden? (Art 1.3 BB)
De eigenaar of de aangewezen persoon moet kunnen aantonen dat de gekozen gelijkwaardige oplossing effectief is en continu wordt onderhouden. Dit houdt in dat zij regelmatig moeten controleren of de alternatieve oplossingen nog steeds voldoen aan de vereiste veiligheidsnormen en dat ze in goede staat verkeren.
Voorkomen van belemmering en hinder #
Om brandveiligheid in gebouwen te waarborgen, is het essentieel dat niets het signaleren, melden, alarmeren, bestrijden van brand, of de vluchtroutes en reddingsacties belemmert. Dit gaat over maatregelen die de veiligheid van iedereen in het gebouw beschermen.
- Voorkoming van Brandgevaar en Gevaarlijke Situaties: Zorg ervoor dat er geen voorwerpen, stoffen of gebruikswijzen aanwezig zijn die brandgevaar kunnen veroorzaken of gevaarlijke situaties in het geval van brand. Dit betekent dat alle materialen en apparatuur op een veilige manier moeten worden gebruikt en opgeslagen.
- Onbelemmerde Brandmelding en Alarmering: Het is cruciaal dat niets de melding, alarmering of bestrijding van een brand hindert. Alle systemen en procedures moeten vrij zijn van obstakels, zodat ze efficiënt kunnen werken in een noodsituatie.
- Vrije Toegang tot Vluchtmogelijkheden: Vluchtwegen en nooduitgangen moeten te allen tijde vrij toegankelijk zijn. Er mogen geen voorwerpen of obstakels zijn die het gebruik van deze vluchtroutes kunnen belemmeren.
- Ongehinderde Reddingsoperaties: Zorg ervoor dat niets het redden van personen of dieren bij brand in de weg staat. Dit houdt in dat reddingsroutes en -apparatuur gemakkelijk toegankelijk en bedienbaar moeten zijn.
Deze algemene verbodsbepaling is van toepassing op alle aspecten van een bouwwerk. Als een activiteit, voorwerp of gebruikswijze niet aan deze voorwaarden voldoet, kan dit leiden tot een verbod op die specifieke activiteit of het gebruik van dat voorwerp. Het is de verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar of -beheerder om ervoor te zorgen dat aan deze veiligheidsvoorschriften wordt voldaan.
VRAAG:
Zijn in, op, aan of nabij bouwwerken voorwerpen, stoffen, werktuigen, middelen of voorzieningen, of wijze van gebruik aanwezig waardoor:
- Brandgevaar wordt veroorzaakt of bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt. (Art 7.10 BB)
- Melding van, alarmering of bestrijding van brand wordt belemmerd. (Art 7.16 BB)
- Het gebruik van vluchtmogelijkheden wordt belemmerd. (Art 7.16 BB)
- Het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd. (Art 7.16 BB)
- Zorg ervoor dat er geen voorwerpen, stoffen of gebruikswijzen aanwezig zijn die brandgevaar kunnen veroorzaken of gevaarlijke situaties in het geval van brand. Dit betekent dat alle materialen en apparatuur op een veilige manier moeten worden gebruikt en opgeslagen.
- Het is cruciaal dat niets de melding, alarmering of bestrijding van een brand hindert. Alle systemen en procedures moeten vrij zijn van obstakels, zodat ze efficiënt kunnen werken in een noodsituatie.
- Vluchtwegen en nooduitgangen moeten te allen tijde vrij toegankelijk zijn. Er mogen geen voorwerpen of obstakels zijn die het gebruik van deze vluchtroutes kunnen belemmeren.
- Zorg ervoor dat niets het redden van personen of dieren bij brand in de weg staat. Dit houdt in dat reddingsroutes en -apparatuur gemakkelijk toegankelijk en bedienbaar moeten zijn.
Wanneer kan je een beroep doen op deze richtlijn? #
Bij het voorkomen van belemmering en hinder biedt het voorgaande een algemene richtlijn om diverse situaties aan te pakken die een brandgevaar kunnen vormen of de veiligheid bij brand kunnen belemmeren. Enkele praktijkvoorbeelden waar dit op van toepassing kan zijn, zijn:
- Opslag van brandbaar materiaal: Brandgevaar kan ontstaan door het onveilig opslaan van brandbaar materiaal. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer brandbaar afval wordt opgehoopt in een container die niet veilig is geplaatst of niet voldoet aan de veiligheidsnormen.
- Obstakels in vluchtroutes: Indien vluchtroutes geblokkeerd zijn door obstakels, kan dit de evacuatie bij brand ernstig vertragen of zelfs onmogelijk maken. Dit is bijvoorbeeld het geval als gangen of nooduitgangen worden versperd door meubels, apparatuur of ander materiaal.
- Onderhoud van roltrappen: Een specifiek voorbeeld betreft de terugloopruimte van een roltrap. Als deze ruimte niet regelmatig en grondig wordt schoongemaakt, kan opgehoopt stof, vet en vuil een brandrisico vormen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar of beheerder om ervoor te zorgen dat dergelijke risico’s worden geïdentificeerd en aangepakt, in overeenstemming met de algemene veiligheidsvoorschriften en -richtlijnen. Het doel van deze maatregelen is om de veiligheid van alle aanwezigen in het gebouw te waarborgen en de risico’s op brand en de gevolgen daarvan tot een minimum te beperken.